In dit kort geding vordert Ymere onder meer de huurders te veroordelen tot ontruiming van de woning. De gevonden munitie en het vuurwapen – gevonden in en nabij de gehuurde woning - in combinatie met het in strijd handelen met de Opiumwet, levert een tekortkoming van de huurders op in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 3 lid 1 IVRK niet met zich meebrengt dat, indien het in het belang van de betrokken kinderen is dat zij in het gehuurde kunnen blijven wonen, een ontruimingsvordering steeds moet worden afgewezen. Deze belangen moeten echter wel bijzonder gewicht in de schaal leggen bij de beoordeling van een ontruimingsvordering.
Ambtshalve onderzoek rechter
Een rechter dient ambtshalve te onderzoeken of de gevorderde ontruiming ook kinderen zal treffen en wat in de gegeven omstandigheden in hun belang is. Indien de beoogde ontruiming ook kinderen zal treffen, zal de rechter partijen - althans de verhuurder - dienen te vragen naar de mogelijkheden van alternatieve huisvesting. In verstekzaken is de rechter aangewezen op informatie die de verhuurder heeft of redelijkerwijs kan verkrijgen en zijn instructiebevoegdheid (art. 22 lid 1 Rv). Artikel 3 lid 1 IVRK omvat geen verplichting voor een rechter om zich buiten de mondelinge behandeling om te wenden tot instanties die niet in de procedure betrokken zijn, zoals de gemeente of hulpverleningsinstanties.
Het beoordelingskader
De Hoge Raad stelt voorop dat dakloosheid van een kind (art. 17 lid 3 IVRK) en het gescheiden raken van ouders en kind (art. 9 IVRK) in beginsel voorkomen dienen te worden. Een dergelijk gevolg brengt niet altijd mee dat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen, aangezien het voorkomen van deze gevolgen op de eerste plaats op de weg ligt van de ouders en de overheid. Wel kan meewegen of de verhuurder meerdere woningen verhuurt en voor verhuur ter beschikking heeft, bijvoorbeeld omdat het om een woningcorporatie gaat.
De Hoge Raad overweegt verder dat het gedrag van de huurder geen invloed heeft op het gewicht dat toekomt aan de belangen van het kind. De mate van verwijtbaarheid van het gedrag van de huurder heeft invloed op de vraag of de tekortkomingen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen, maar die verwijtbaarheid mag niet het gewicht dat toekomt aan de belangen van de kinderen relativeren.
Het toe te kennen gewicht aan de belangen van de verhuurder bij ontruiming hangt mede af van de aard en ernst van de tekortkoming van de huurder. Daarbij kan het belang van omwonenden bij een leefbare en veilige omgeving gewicht toevoegen aan het belang van de verhuurder bij ontruiming. Ook herhaling van een tekortschieten van de huurder of langdurig tekortschieten van de huurder kan gewicht toevoegen aan het belang van de verhuurder bij ontruiming.
Indien - met betrekking tot de woning waarop de vordering tot ontruiming ziet - ook een bestuursrechtelijk traject wordt gevolgd op grond van art. 13b lid 1 Opiumwet of art. 174a Gemeentewet, kan het opportuun zijn om in de ontruimingsprocedure de uitkomst daarvan af te wachten. Of dat aan de orde is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder het stadium waarin de bestuursrechtelijke procedure verkeert en de bij de ontruimingsvordering betrokken belangen.
Beslissingsmodaliteiten
De beschikbaarheid van alternatieve huisvesting is, met het oog op de belangen van een kind dat door een beoogde ontruiming wordt getroffen, een belangrijk gezichtspunt bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van een vordering tot ontruiming. Indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven, kan de rechter die van oordeel is dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is - met het oog op die belangen - de modaliteiten aan de veroordeling tot ontruiming verbinden die hij geraden acht.
De Hoge Raad overweegt in dit verband dat een rechter de mogelijkheid heeft om een lange ontruimingstermijn te hanteren of zijn beslissing enige tijd kan aan houden om het zoeken naar alternatieve huisvesting voor de ouders en kinderen te faciliteren. Een rechter kan ook de voorwaarde dat is voorzien in adequate opvang voor de getroffen kinderen verbinden aan een veroordeling tot ontruiming.
Volgens de Hoge Raad is het uitgangspunt wel dat het voorzien in alternatieve huisvesting of opvang in beginsel niet tot de verantwoordelijkheid van de verhuurder behoort. Bij zijn beslissing zal de rechter steeds ook rekening moeten houden met het belang van de verhuurder bij de ontruiming en de urgentie daarvan.
Bron: Hoge Raad 28 november 2025, ECLI:NL:HR:2025:1799.