Op 4 december 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan die van betekenis is voor het verlenen van ontheffingen van de Flora- en faunawet.
Voor op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermde dier- en plantensoorten, de “strikt beschermde soorten”, geldt op grond van artikel 75, zesde lid, van de Flora- en faunawet dat een ontheffing slechts wordt verleend wanneer er sprake is van een groot belang en met het oog daarop geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het verlenen van de ontheffing. Uit het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (`Vrijstellingenbesluit') volgt welke belangen als een groot belang in de zin van artikel 75, zesde lid, van de Flora- en faunawet kunnen worden aangemerkt.
In de uitspraak van de Raad van State van 4 december 2013 was aan de orde een ontheffing, verleend aan de provincie Groningen voor het - kort gezegd - verstoren van de strikt beschermde groene glazenmaker, een libellensoort. Ontheffing was nodig voor de uitvoering van een onderdeel van het realiseren van een vaarverbinding voor de pleziervaart van het Zuidlaardermeer met Oost-Groningen. De ontheffing werd door de staatssecretaris van Economische Zaken verleend op basis van de in het Vrijstellingenbesluit opgenomen “dwingende redenen van groot openbaar belang”. Redenering was dat met de realisatie van deze vaarverbinding een groot openbaar belang was gemoeid omdat dit één van de tien projecten was waarmee de werkgelegenheid en woonklimaat en het imago van de veenkoloniën in de provincie Groningen moest worden versterkt.
In hoger beroep stelde de Platform Berend Botje, een stichting die voor de belangen van de groene glazenmaker opkomt, dat de rechtbank in eerste aanleg ten onrechte had overwogen dat met het realiseren van de vaarverbinding een dwingende reden van groot openbaar belang was gemoeid. Dit betoog slaagt. De Raad van State overweegt dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat een regionaal werkgelegenheidsbelang geen dwingende reden van groot openbaar belang kan zijn. Wel zal dat werkgelegenheidsbelang, mede gelet op de restrictieve uitleg van het Vrijstellingsbesluit, volgens de Raad van State overtuigend moeten worden aangetoond. Verder dient dat belang te worden afgewogen tegen het belang van het behoud van het leefgebied van de groene glazenmaker.
Indien de staatssecretaris bij het standpunt blijft dat de ontheffing kan worden gehandhaafd, zal hij deugdelijk moeten motiveren dat met de realisatie van deze vaarverbinding een dwingende reden van groot openbaar belang is gemoeid en met het oog daarop geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het verlenen van de ontheffing.
Deze uitspraak van de Raad van State is opmerkelijk, omdat uit eerdere jurisprudentie een meer soepele uitleg van de belangen uit het Vrijstellingsbesluit bleek. Of dit wellicht een strengere lijn van de Raad van State is, kan op basis van één uitspraak niet worden beoordeeld. Of het werkgelegenheidsbelang met een betere motivering alsnog als een dwingende reden van groot openbaar belang kan worden aangemerkt, zal wellicht blijken uit de einduitspraak in deze zaak. In ieder geval kan uit deze tussenuitspraak worden afgeleid dat men het belang dat met de realisatie van een project wordt gediend, in het kader van een ontheffing van de Flora- en faunawet goed moet motiveren.