Home Kennis Financiële draagkracht overtreder bij effectuering handhavingsbesluiten

Financiële draagkracht overtreder bij effectuering handhavingsbesluiten

20 juni 2022
Marije van Mannekes

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt zwaar gewicht toegekend aan het belang bij het verhaal van de kosten van bestuursdwang dan wel invordering van verbeurde dwangsommen. Adequate handhaving vergt immers dat opgelegde sancties ook daadwerkelijk worden geëffectueerd. De financiële draagkracht van de overtreder is in beginsel niet één van de bijzondere omstandigheden op basis waarvan het bevoegd gezag van kostenverhaal of invordering kan afzien. In beginsel, zo laten de Afdelingsuitspraken van 30 maart 2022 en 20 april 2022 zien. Financiële omstandigheden kunnen, samen met andere omstandigheden, leiden tot een verlaging van het kostenverhaal of de ingevorderde dwangsommen.

Waar ging de zaak over?

Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch heeft met toepassing van een last onder bestuursdwang een voor een garagebox geparkeerde auto laten wegslepen. De auto zou volgens het college in strijd met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) zijn geparkeerd. De eigenaar van de auto kan zich hierin niet vinden en procedeert bij de rechtbank. Met verwijzing naar de beginselplicht tot handhaving oordeelt de rechtbank dat een wettelijk voorschrift is overtreden en nu er ook een noodzaak was om tot wegslepen over te gaan, het college in zo’n geval bevoegd is het voertuig daadwerkelijk weg te slepen. Nu partijen hierover verdeeld blijven komt de zaak voor bij de Afdeling.

Hoe oordeelt de Afdeling?

Uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal dienen in de regel samen te gaan, zo volgt uit standaardjurisprudentie van de Afdeling. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie en als bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene te laten. Ook andere, bijzondere, omstandigheden kunnen het bestuursorgaan in het licht van de vereiste evenredigheid (artikel 3:4, tweede lid Awb) nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van invordering. Bij een besluit omtrent invordering van de verbeurde dwangsom hoeft het bestuursorgaan in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder.

De eigenaar van de auto wijst er in de procedure op dat hij te maken heeft met een aantal voor hem lastige beperkingen. Zo heeft hij niet-aangeboren hersenletsel en het syndroom van Asperger. Ook is er in zijn woorden sprake van geretardeerdheid, waardoor hij voor veel zaken meer tijd nodig heeft. Waar de rechtbank hierin geen bijzondere omstandigheden zag om af te zien van handhaving en kostenverhaal, oordeelt de Afdeling dat handhaving door middel van bestuursdwang weliswaar gerechtvaardigd was, maar het kostenverhaal niet. De Afdeling bepaalt dat in dit geval, tegen de achtergrond van de genoemde omstandigheden en gezien de hoogte van de kosten en de financiële situatie van de overtreder, de nadelige gevolgen van het kostenverhaal onevenredig zijn tot de daarmee te dienen doelen. Het college had dan ook aanleiding moeten zien om in het geheel van kostenverhaal af te zien. Weliswaar had het college bestuursdwang mogen toepassen en de auto mogen wegslepen, de kosten daarvan hadden niet op de overtreder mogen worden verhaald. Ondanks dat het college de overtreder al eerder tegemoet was gekomen voor een deel van de kosten, bepaalt de Afdeling nu dat alle kosten voor rekening van het college dienen te komen.

Andere zaak: matiging dwangsombedrag

In een andere zaak, waarin de Afdeling uitspraak deed op 20 april 2022, was een beroep op bijzondere omstandigheden vanwege de financiële positie van de overtreder juist niet succesvol. Hier speelde twee door de burgemeester ingevorderde dwangsommen van totaal € 5.000,00 wegens een overtreding van het verbod uit artikel 2:44, eerste lid, van de APV van Nieuwegein om op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. De bewindvoerder van de overtreder wijst op bijzondere omstandigheden van de overtreder, en in beroep oordeelt de rechtbank in een tussenuitspraak dat het college onvoldoende heeft onderzocht of er bijzondere omstandigheden waren waardoor het (geheel of gedeeltelijk) zou moeten afzien van invordering. In een herstelbesluit verklaart het college de bezwaren opnieuw ongegrond, maar ziet daarbij wel aanleiding om de hoogte van de in te vorderen verbeurde dwangsommen lager vast te stellen en een betalingsregeling te treffen. Het college verlaagt de ene in te vorderen dwangsom tot € 1.500,00 en de andere tot € 2.000,00. In de einduitspraak oordeelt de rechtbank dat deze verlaging past bij de gestelde financiële omstandigheden. De bewindvoerder gaat in hoger beroep tegen dit oordeel en voert daarbij aan dat op basis van de (financiële) omstandigheden van de overtreder sprake is van een uitzonderlijk geval en het college de hoogte van de dwangsommen nog lager had moeten vaststellen.

Met verwijzing naar standaardjurisprudentie oordeelt de Afdeling dat aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. Volgens de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het college de hoogte van de in te vorderen dwangsommen nog lager had moeten vaststellen dan € 1.500,00 en € 2.000,00. Weliswaar heeft de bewindvoerder met het overleggen van het overzicht van de schulden van de overtreder, het overzicht van de schulden van zijn partner en het budgetplan voldoende inzicht gegeven in de financiële situatie, het feit dat de overtreder langere tijd doet over betaling zou geen reden moeten zijn om te concluderen dat hij niet in staat is om de dwangsommen uiteindelijk te betalen. De bewindvoerder heeft met deze stukken aannemelijk gemaakt dat de dwangsommen zonder meer de financiële situatie van de overtreder verder bemoeilijken, maar niet dat evident is dat hij gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. Daarbij speelt mee dat reeds sprake is van een betalingsregeling en de dwangsommen vanwege de financiële situatie van de overtreder in een eerdere fase al met 70% en 60% zijn verlaagd.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022 (last onder dwangsom inbrekerswerktuigen) en hier de uitspraak van 30 maart 2022 (bestuursdwang wegslepen auto).