Er wordt veel gebouwd in Nederland. In een aantal gevallen kan dat vergunningvrij. Voor verreweg de meeste bouwwerken is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ noodzakelijk. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat in zo’n geval getoetst moet worden aan onder meer het Bouwbesluit 2012, de gemeentelijke Bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De wetgever had dit bekende stelsel nagenoeg één op één overgenomen in de Omgevingswet (Ow). Met de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) wordt dit stelsel losgelaten.
In dit blogbericht bespreken wij de vernieuwde vergunningplicht voor bouwwerken. Wat verandert er precies? Hoe werkt het en wat zijn voor u de consequenties?
Hoe was het tot op heden onder de Omgevingswet geregeld?
De Ow sloot tot op heden aan bij de systematiek van de Wabo. Bouwactiviteiten zijn op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow vergunningplichtig. De omgevingsvergunning wordt geweigerd indien sprake is van strijd met de algemene regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl, vergelijk: het Bouwbesluit 2012) en de regels uit het omgevingsplan (vergelijk: het bestemmingsplan).
Zie: artikelen 5.20 Ow en nader te bepalen regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
De gemeentelijke bouwverordening en de redelijke eisen van welstand worden in dit toetsingskader niet langer apart vermeld. Dat is ook niet nodig: deze regels worden – als zij niet vervallen – opgenomen in het omgevingsplan.
Wat verandert er met de Invoeringswet?
De IOw wijzigt als gezegd de vergunningplicht voor een bouwactiviteit. De IOw knipt de omgevingsvergunning voor het bouwen op in twee vergunningen: één voor de bouwactiviteit en één voor de omgevingsplanactiviteit. Voor de vraag of voor het bouwen van een bouwwerk een vergunning kan worden verleend, zijn twee toetsingskaders relevant: voor de bouwactiviteit zijn dat de bouwtechnische eisen van het Bbl en voor de omgevingsplanactiviteit de regels in het omgevingsplan.
De vergunningplicht voor de omgevingsplanactiviteit vergt een omslag van denken. Het is niet langer zo dat (vergunningplichtige) bouwactiviteiten altijd van te voren worden getoetst aan het omgevingsplan. In de nieuwe situatie bepaalt de gemeenteraad in het omgevingsplan of er een vergunningplicht geldt voor het betreffende bouwwerk. De vergunningplicht voor bouwwerken wordt derhalve niet langer op rijksniveau, maar op gemeentelijk niveau bepaald. De verwachting is dat gemeenten meer activiteiten vergunningvrij gaan maken dan in de huidige situatie – onder het Besluit omgevingsrecht – het geval is.
De vergunningplicht voor een bouwactiviteit is geregeld in artikel 5.1, tweede lid, onder a, Ow. De Invoeringswet verplaatst de vergunningplicht daarmee van het eerste lid naar het tweede lid van artikel 5.1. Door die verplaatsing worden bij amvb niet langer de vergunningsvrije, maar juist de vergunningplichtige bouwactiviteiten aangewezen. De verwachting is dat het Invoeringsbesluit uitsluitend bouwwerken met een zwaarder risicoprofiel zal aanwijzen.
De vernieuwde opzet van de vergunningplicht voor bouwactiviteiten sluit daarnaast goed aan bij de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Door die wet is het niet langer de gemeente die toetst of een bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012, maar een onafhankelijke kwaliteitsborger. Het stelsel voor kwaliteitsborging wordt gefaseerd ingevoerd. Eerst gevolgklasse 1, later gevolgklasse 2 en 3. Gebouwen met laatstgenoemde gevolgklassen hebben een zwaarder risicoprofiel waarvoor voorlopig nog een omgevingsvergunning nodig zal zijn. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt voor gevolgklasse 1 nog slechts een meldingsplicht. Bij gevolgklasse 2 en 3 blijft de vergunningplicht bestaan en voert de gemeente nog wel een preventieve bouwtechnische toets uit aan de regels uit het Bbl zolang deze gevolgklassen niet onder het stelsel van kwaliteitsborging worden gebracht.
Wat is de winst?
De nieuwe systematiek voor bouwactiviteiten is winst voor gemeenten. De (technische) vergunningplicht voor bouwactiviteiten wordt, naar verwachting, met het Invoeringsbesluit flink ingeperkt. Gemeenten hebben door de stelselwijziging daarnaast de ruimte om in het omgevingsplan te regelen welke bouwactiviteiten vergunningplichtig en welke bouwactiviteiten vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd.
Het nieuwe stelsel is ook winst voor initiatiefnemers. Naar verwachting zal in veel gevallen nog slechts één (of géén) van de vergunningen voor het realiseren van bouwwerken nodig zijn. Dat scheelt in het aanleveren van gegevens en dus in administratieve lasten. Daarnaast biedt het nieuwe stelsel initiatiefnemers meer flexibiliteit. Als toch voor beide activiteiten een vergunning nodig is, dan kunnen die uiteraard (zoals ook nu het geval is onder de wabo) in één keer worden aangevraagd. De aanvraag kan ook worden opgesplitst. Het leerstuk van de onlosmakelijke samenhang is in de Ow namelijk losgelaten. Dat geeft een initiatiefnemer de ruimte om bijvoorbeeld eerst zekerheid te krijgen over een omgevingsplanactiviteit: voldoet het bouwplan aan de regels uit het omgevingsplan? Daarna kan de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit worden voorbereid (door het maken van (veelal dure) technische bouwtekeningen).