Degene die een perceel koopt waarop bouwwerken staan, doet er goed aan om te controleren of de bouwwerken met een omgevingsvergunning zijn gerealiseerd. Er kan anders namelijk handhavend worden opgetreden tegen de eigenaar. Dit geldt ook als de eigenaar zelf niet verantwoordelijk is voor het bouwen van de bouwwerken. Dit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 mei jl.
Hoe zit het
Bouwwerken mogen niet gebouwd worden zonder omgevingsvergunning, zo schrijft artikel 2.1 lid 1 Wabo voor. Het is daarnaast niet toegestaan om bouwwerken zonder omgevingsvergunning in stand te laten op grond van artikel 2.3a lid 1 Wabo.
Wat was er aan de hand
Appellant heeft in 1982 een perceel (jachthaven) gekocht. Ten tijde van de koop stond een botenhuis aan de voorzijde van het perceel en was eveneens een plankier met steiger aanwezig. Appellant heeft later zelf een tweede botenhuis gebouwd aan de achterkant van het perceel. Daarnaast heeft hij de plankier met steiger vernieuwd. Alle bouwwerken zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning. Het college van B&W van Aalsmeer heeft appellant een dwangsom opgelegd om binnen drie maanden na het besluit de vier bouwwerken te verwijderen en verwijderd te houden. Omdat appellant geen gehoor gaf aan de last heeft het college de verbeurde dwangsom van €50.000,- ingevorderd.
Appellant stelt zich onder andere op het standpunt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat de bouwwerken reeds aanwezig waren ten tijde van de koop in 1982.
Oordeel Afdeling
De Afdeling is echter van oordeel dat appellant wel overtreder is van het verbod van artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo en artikel 2.3a lid 1 Wabo omdat hij het botenhuis aan de achterkant zelf heeft gebouwd en hij de plankier met steiger heeft vernieuwd (= bouwen). Het college mocht daar dan ook handhavend tegen optreden.
Over het botenhuis aan de voorzijde van het perceel zegt de Afdeling dat niet met zekerheid is te stellen dat appellant het bouwwerk heeft gewijzigd of vergroot, zodat hem artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo niet kon worden tegengeworpen. Dit laat echter onverlet dat hij het bouwwerk wel zonder de benodigde vergunning in stand laat (artikel 2.3a Wabo). Hierbij overweegt de Afdeling wel dat dit verbod voor het eerst per 1 april 2007 in werking is getreden. Voor die tijd kon de koper van een bouwwerk – die dat bouwwerk niet zelf had gebouwd of daartoe opdracht had gegeven – niet worden aangeschreven als overtreder. Het botenhuis was echter vóór 1 april 2007 gerealiseerd. Gelet hierop en gezien het feit dat appellant geen concrete aanwijzingen had om aan te nemen dat dit zonder vergunning was gebeurd, oordeelt de Afdeling dat de rechtszekerheid zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2.3a lid 1 Wabo. Het college mag daarentegen wel optreden met bestuursdwang omdat deze mogelijkheid ook al bestond onder de oude Woningwet voor 1 april 2007.
Het college moet daarom een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, waarin de hoogte van de opgelegde last moet worden herzien omdat het botenhuis aan de voorzijde van het perceel daar niet in mag worden meegenomen.
Omdat lasten onder dwangsom behoorlijk kunnen oplopen en een eigenaar van bouwwerken ook de verplichting heeft bouwwerken zonder omgevingsvergunning niet in stand te laten, is het raadzaam om u voorafgaand aan de koop van (een perceel met) bouwwerken goed te laten informeren over aanwezige vergunningen.