De Afdeling over de beperkte looptijd van een exploitatievergunning
In deze zaak kwam Holland Casino op tegen een exploitatievergunning voor horeca-activiteiten die de burgemeester op grond van artikel 3.6 APV slechts voor bepaalde tijd had verleend. Holland Casino betoogde onder meer dat de beperkte vergunningsduur in strijd is met artikel 11, lid 1, onder c van de Dienstenrichtlijn.
De Afdeling overweegt dat ingevolge dat artikel de looptijd van een exploitatievergunning voor horeca-activiteiten kan worden beperkt op grond van dwingende redenen van algemeen belang. Volgens de gemeente is daarvan sprake, nu de horeca-activiteiten een negatieve invloed op de openbare orde en veiligheid hebben. De Afdeling gaat niet mee in het argument van Holland Casino dat er een minder beperkende maatregel voorhanden is, namelijk de mogelijkheid om de vergunning op grond van artikel 1:7 APV tussentijds te wijzigen of in te trekken. De Afdeling oordeelt dat de beperkte looptijd de burgemeester verplicht om aan het eind van die looptijd te toetsen hoe de horeca-activiteiten zich verhouden tot de directe omgeving en of de ondernemer aan alle vereisten voldoet, bonafide is en een goed exploitatieverleden heeft. Een dergelijke verplichte toets ontbreekt bij het door Holland Casino aangedragen alternatief. Van de bevoegdheid om een vergunning te wijzigen of in te trekken zal de burgemeester doorgaans gebruik maken naar aanleiding van een incident, terwijl een vast toetsmoment aan het eind van de looptijd een dergelijk incident juist beoogt te voorkomen. De beperking van de looptijd van de exploitatievergunning is gelet daarop gerechtvaardigd, omdat deze niet verder gaat dan noodzakelijk is.
Het CBb over een ontheffing op grond van de Winkeltijdenwet
In deze zaak ging het om een ontheffing voor een avondwinkel op grond van de Winkeltijdenwet, die de gemeente Amsterdam in 2019 voor de duur van vijf jaar aan de betrokken exploitant heeft verleend. De exploitant stelde zich op het standpunt dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is en de gemeente gelet op artikel 11 van die Richtlijn een vergunning voor onbepaalde tijd had moeten verlenen. Het CBb oordeelt over die beroepsgronden als volgt:
het CBb heeft in het verleden geoordeeld dat de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is op de winkeltijdenwetgeving. Het CBb ziet in het arrest Visser Vastgoed van 30 januari 2018 echter aanleiding om deze rechtspraak te wijzigen. In die uitspraak oordeelde het Hof van Justitie immers dat ‘detailhandel in goederen’- waarvan ook in casu sprake is - is aan te merken als een dienst en dat hoofdstuk III van de Dienstenrichtlijn ook van toepassing is in zuiver interne situaties, waarbij alle relevante aspecten van een zaak zich binnen één lidstaat afspelen. Het stelsel van de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke verordening, op grond waarvan een ontheffing moet worden aangevraagd om na 22.00 uur een winkel geopend te hebben, moet derhalve worden gezien als een vergunningstelsel in de zin van artikel 4, aanhef en lid 6 Dienstenrichtlijn.
De beperkte geldigheidsduur van de ontheffing levert naar het oordeel van het CBb echter geen schending van de Dienstenrichtlijn op. De gemeente heeft in overeenstemming met artikel 11, lid 1, aanhef en onder c van de Dienstenrichtlijn namelijk aan de beperkte duur het belang van bescherming van de openbare orde en veiligheid, evenals de bescherming van het stedelijk milieu (woon- en leefklimaat) ten grondslag gelegd. Overeenkomstig de overwegingen van de Afdeling oordeelt het CBb dat de beperkte duur van de ontheffing een geschikte maatregel is en niet verder gaat dan noodzakelijk.
Het belang van deze uitspraken
Uit deze uitspraken blijkt dat hoewel de Dienstenrichtlijn voorschrijft dat vergunningen (en ontheffingen) in beginsel voor onbepaalde tijd moeten worden verleend, het beperken van de looptijd hiervan goed mogelijk is, zolang deze beperking kan worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang als bedoeld in artikel 11, lid 1, onder c van de Dienstenrichtlijn. De uitspraak van het CBb maakt bovendien duidelijk dat ook ontheffingen op grond van de Winkeltijdenwet – anders dan in het verleden – aan de Dienstenrichtlijn kunnen worden getoetst.
Bronnen:
- ABRvS 6 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:9
- CBb 26 januari 2021, ECLI:NL:CBB:2021:59