De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt in haar uitspraak van 23 december dat artikel 37 lid 5 Wet bodembescherming (hierna: Wbb) zo moet worden gelezen dat alleen degene die op grond van een ander artikel van de Wbb saneringsplichtig is, onder dat artikel kan worden aangewezen als degene die de sanering moet uitvoeren.
Juridisch kader
Artikel 28 lid 1 Wbb schrijft voor dat degene die voornemens is de bodem te saneren of andere handelingen te verrichten waardoor de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, dit meldt bij het bevoegd gezag. Op grond van artikel 29 Wbb kan het bevoegd gezag naar aanleiding van een nader onderzoek of naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 28 lid 1 Wbb, in een beschikking vaststellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging van de bodem. In deze beschikking kan op grond van artikel 37 lid 1 Wbb worden bepaald dat spoedige sanering noodzakelijk is, gelet op de met de verontreiniging gepaard gaande risico’s voor mens, plant of dier. Als sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat spoedig gesaneerd moet worden, bepaalt het bevoegd gezag daarbij eveneens een tijdstip waarop moet worden aangevangen met de sanering. Hierbij kan het bevoegd gezag onder andere aangeven door welke natuurlijke persoon of rechtspersoon die verplichting moet worden nagekomen, gelet op artikel 37 lid 5 Wbb. Het vijfde lid van dit artikel is per 1 februari 2013 opgenomen in de Wbb. Voor die tijd bestond de mogelijkheid om bij de beschikking ernst en spoed een (rechts)persoon aan te wijzen als saneringsplichtig niet.
Wat was er aan de hand?
Bij besluit van 26 maart 2015 hadden gedeputeerde staten van de provincie Utrecht (hierna: GS) Stichting Bosatex aangewezen om de sanering van een perceel uit te voeren met ernstige bodemverontreiniging door vluchtige organochloorverbindingen, op grond van artikel 37 lid 5 Wbb. Daartoe is volgens GS onder andere van belang dat Stichting Bosatex een melding als bedoeld in artikel 28 van de Wbb heeft gedaan van het voornemen om de locatie te saneren, en daarbij een saneringsplan heeft ingediend. Stichting Bosatex voert aan dat zij niet kan worden aangewezen als degene die de sanering moet uitvoeren, omdat zij niet op grond van een ander artikel van de Wbb is aangewezen als saneringsplichtige.
Oordeel Afdeling
De Afdeling sluit in haar oordeel over deze beroepsgrond aan bij de Memorie van Toelichting bij artikel 37 lid 5 Wbb. Daarin wordt opgemerkt dat met het opnemen van dit lid wordt bevestigd dat het bevoegd gezag al onder het destijds geldende artikel bevoegd was tot het aanwijzen van de geadresseerde van een verplichting en voorts dat het in de rede ligt dat het bevoegd gezag bij het bepalen van de geadresseerde aansluiting zal zoeken bij artikelen waarin vergelijkbare bevoegdheden voor het bevoegd gezag zijn opgenomen en waarbij geadresseerden zijn genoemd. De Afdeling komt daarom tot het oordeel dat de wetgever met artikel 37 lid 5 Wbb geen ruimere bevoegdheid heeft willen creëren dan reeds voor de inwerkingtreding van dit artikel bestond. Een andere uitleg verdraagt zich niet met het systeem van de Wbb. Artikel 28 Wbb doet daar niet aan af. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat uit de artikelen 13, 27 en 55b Wbb van rechtswege een verplichting tot saneren volgt voor degenen die voldoen aan het bepaalde in die artikelen, terwijl de artikelen 43 en verder regelen wanneer en aan wie een saneringsbevel kan worden gegeven. Deze regeling zou worden doorkruist, indien zou worden aangenomen dat via artikel 37 lid 5 Wbb ook anderen tot saneren kunnen worden verplicht.
Om iemand aan te kunnen wijzen op grond van artikel 37 lid 5 Wbb als saneringsplichtig moet diegene dus ook al verplicht zijn tot sanering op grond van een ander artikel van de Wbb.
Bron: AbRvS 23 december 2015, nr. 201503201/1/A4