Home Kennis Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet (II) – de onteigeningsbeschikking

Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet (II) – de onteigeningsbeschikking

13 juli 2016
Jelmer Procee

Op 1 juli jl. is de internetconsultatie van het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom aangevangen. Dit wetsvoorstel regelt het gemeentelijk voorkeursrecht, onteigening en een nieuw instrument stedelijke kavelruil. Op 12 juli jl. is reeds een blog geplaatst over het gemeentelijke voorkeursrecht. Dit blogbericht gaat over de wijziging van de administratieve onteigeningsprocedure, waarmee de onteigeningsbeschikking wordt ge(her)ïntroduceerd.

Bestuurlijke kolom

Met het regelen van de onteigening middels een beschikking, brengt de wetgever het instrument van onteigening (weer) onder in de bestuurlijke kolom (voorheen was dit voor de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet ook al het geval voor onteigeningen op grond van Titel IV). De rechtsbescherming tegen de onteigening wordt met het wetsvoorstel ondergebracht bij de bestuursrechter. Deze oordeelt exclusief over de onteigening. De vaststelling van de schadeloosstelling blijft wel bij de burgerlijke rechter.

Wat houdt de regeling in?

De regeling biedt de grondslag voor bestuursorganen om een onroerende zaak in een beschikking ter onteigening aan te wijzen. De onteigeningsbeschikking kan gegeven worden door onder meer de gemeenteraad, het algemeen bestuur van het waterschap, provinciale staten of de minister die het aangaat. Nadat de ontwerp-onteigeningsbeschikking ter inzage heeft gelegen, wordt een onafhankelijke commissie verzocht om advies uit te brengen over het voornemen om de onteigeningsbeschikking te geven. De onteigeningsbeschikking vervalt als niet binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden daarvan de rechtbank wordt verzocht de schadeloosstelling te bepalen. Tegen een onteigeningsbeschikking staat beroep open bij de bestuursrechter.

Vereisten

Een onteigeningsbeschikking kan enkel worden gegeven (i) in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving, (ii) indien onteigening noodzakelijk is en (iii) de onteigening urgent is. Het belang genoemd onder (i) kan enkel worden aangetoond met een (vastgesteld) omgevingsplan, omgevingsvergunning of projectbesluit. De huidige ‘Titels’ van de onteigeningswet verdwijnen daarmee. De noodzaak (ii) moet worden onderbouwd, waarbij moet worden bezien of zelfrealisatie mogelijk is. De urgentie (iii) bestaat indien aannemelijk is dat binnen vier jaar na onherroepelijk worden van de onteigeningsbeschikking een begin wordt gemaakt met de realisatie van het werk waarvoor wordt onteigend.

Heeft de Kroon nog een rol?

In het voorgestelde nieuwe systeem is er geen rol meer weggelegd voor de Kroon. Wel wordt er een onafhankelijke commissie bij algemene maatregel van bestuur ingesteld, die zal adviseren over het voornemen tot onteigening. Indien een onteigende het niet eens is met de onteigeningsbeschikking, kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter.

Wat is er nu nieuw?

Met het wetsvoorstel verandert er aardig wat voor de administratieve onteigeningsprocedure. Niet alleen wijst het bevoegd gezag zelf de onroerende zaken ter onteigening aan, maar de onteigening wordt ook nog eens niet langer door de burgerlijke rechter getoetst, maar door de bestuursrechter. De inhoudelijke vereisten voor onteigeningen blijven nagenoeg hetzelfde. Ook kan de onteigende, net als thans het geval is, een verzoek doen tot overneming van het geheel. Voor de vaststelling van de onteigeningsbeschikking is niet vereist dat een omgevingsplan of omgevingsvergunning onherroepelijk is. Een vastgesteld besluit is voldoende. Voor de inschrijving van de onteigeningsbeschikking is wel vereist dat de planologische basis onherroepelijk is. Tot slot is voor de Kroon geen rol meer weggelegd binnen het voorgestelde nieuwe systeem, maar zal worden geadviseerd door een onafhankelijke commissie.