Op 20 mei 2015 is de “nota naar aanleiding van het nader verslag” aangeboden aan de Tweede Kamer. In deze nota geeft de Regering een algemene reactie op het onderzoeksrapport van de Rijksuniversiteit Groningen en worden eerder gestelde vragen van de leden van de fracties beantwoord. Voor de regering vormen het onderzoeksrapport en de vragen aanleiding reden om op enkele belangrijke punten aanpassingen aan te brengen in het wetsvoorstel. Daarom gaat de “nota naar aanleiding van het nader verslag” vergezeld van een tweede nota van wijziging.
De belangrijkste aanpassingen in het wetsvoorstel op een rij:
- De Europese milieubeginselen van artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) worden opgenomen in artikel 3.2a van het wetsvoorstel. De regering kiest ervoor om – net als artikel 191 VwEU – de beginselen van toepassing te laten zijn op het beleid. Dit betekent dat wettelijk wordt geborgd dat al bij de start van de beleidscyclus met deze beginselen rekening gehouden moet worden.
- Voor de uitwerking van de inhoudelijke normstelling in AMvB’s voorziet het wetsvoorstel in de zogenaamde “voorhangprocedure”. Als het parlement de inhoud van de ontwerpregels in de AMvB’s van zodanige aard vindt dat regeling bij wet aangewezen is, kan het de regering oproepen om een wetsontwerp voor te bereiden. Eventueel kan dit ook worden bewerkstelligd door aanpassing of amendering van daarmee samenhangende wetsvoorstellen tot wijziging of aanvulling van de Omgevingswet.
- Er zijn enkele veranderingen betreffende de experimenteerbepaling in de wetstekst doorgevoerd. Zo is expliciet bepaald dat de monitoring en evaluatie worden uitgevoerd mede met het oog op de beoogde bijdrage aan de bescherming van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Verder wordt een bepaling opgenomen om het experiment bij te sturen, als op basis van de resultaten van de monitoring of de evaluatie blijkt dat dit nodig is met het oog op de bescherming van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
- De regering benadrukt het belang van een goed participatieproces. Om deze reden moet in een projectbesluit worden gemotiveerd hoe bij de voorbereiding met de inbreng van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen is omgegaan. Vroegtijdige maatschappelijke participatie is ook van belang bij initiatieven van derden, zoals bedrijven en burgers. Daarom wil de regering dat een initiatiefnemer bij een aanvraag om omgevingsvergunning moet aangeven of en op welke wijze omwonenden en andere belanghebbenden zijn geïnformeerd over en betrokken bij de ingediende aanvraag.
- De regering een uniforme termijn voor van anderhalf jaar voor een voorbereidingsbesluit. Het voorbereidingsbesluit kan voorafgaan aan een omgevingsplan, een omgevingsverordening, een projectbesluit, instructies of instructieregels.
- Verder is er een regeling opgenomen voor ‘eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag’. Deze zorgt ervoor dat de vergunninghouder met één bevoegd gezag te maken heeft.
- Tot slot is bepaald dat aanvragers van vergunningen de gegevens en bescheiden niet behoeven te verstrekken voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Bronnen: Nota naar aanleiding van het nader verslag OmgevingswetTweede nota van wijzging nr. 33962