Indien een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt zal hij zich in de regel tot zijn werkgever wenden om deze schade vergoed te krijgen. Gaat de werkgever over tot het vergoeden van (een gedeelte van) deze schade, dan komt al snel de vraag op of en in hoeverre deze vergoeding fiscaal gezien kwalificeert als loon.
Dit is niet in alle gevallen een uitgemaakte zaak en leidt dan ook met regelmaat tot procedures. Zo ook in twee gevallen waarover de Hoge Raad op 31 maart 2017 een finaal oordeel velde.
De vraag of een schadevergoeding van de werkgever aan de werknemer fiscaal bezien als loon heeft te gelden is voor zowel werknemer als werkgever van groot belang. Is inderdaad sprake van fiscaal loon, dan betekent dit namelijk óf een aanzienlijk lagere vergoeding voor werknemer, óf een aanzienlijk hogere kostenpost voor werkgever.
Wel of niet belast?
In de Wet op de loonbelasting 1964 is ten aanzien van een bepaald type schadevergoeding van een werkgever aan een werknemer expliciet bepaald dat deze niet tot het loon behoort. Dit betreft uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke zaken. Te denken valt bijvoorbeeld aan schade aan gereedschappen of kleding.
Is sprake van andere vormen van schadevergoeding, dan is de vraag of een vergoeding (on)belast is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Is een werkgever aansprakelijk voor en gehouden tot vergoeding van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht geleden door een werknemer in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden, dan wordt een dergelijke vergoeding in beginsel niet als loon uit dienstbetrekking aangemerkt en is deze dus onbelast. Een uitzondering daarop vormt de situatie dat het recht op een vergoeding is gebaseerd op afspraken in de arbeidsovereenkomst of een rechtspositionele regeling. In dergelijke gevallen is deze vergoeding in beginsel wel belast.
Veelal zullen schadevergoedingen hun grondslag echter niet vinden in een rechtspositionele regeling, maar het resultaat zijn van onderhandelingen tussen werkgever en werknemer. Afhankelijk van de aard van de vergoeding zal dan vastgesteld moeten worden of deze al dan niet belast is. De titel die partijen aan een overeengekomen vergoeding geven is daarbij niet van doorslaggevend belang.
De twee arresten van de Hoge Raad
In de twee zaken waar de Hoge Raad op 31 maart over oordeelde ging het om werknemers van de politie die als gevolg van incidenten bij de uitvoering van hun werkzaamheden schade hadden geleden.
Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:HR:2017:529
In deze eerste zaak betrof het een werknemer die als gevolg van twee ernstige incidenten in 1981 en 1986 ernstig letsel had opgelopen. Bij brief van 30 juli 2012 had de korpsleiding aan hem medegedeeld dat hij een bedrag van € 15.000 netto zou ontvangen als immateriële compensatie voor leed ondervonden ten gevolge van de incidenten, waardoor zijn loopbaanontwikkeling sterk is gestagneerd. De Belastingdienst was van oordeel dat dit een belastbare vergoeding betrof. De Hoge Raad kwam echter tot een ander oordeel. Hij overwoog daartoe:
“2.3.1. De werkgever heeft blijkens de vaststellingen van het Hof de vergoeding aan belanghebbende toegekend ter compensatie van diens leed als gevolg van de incidenten die tijdens de uitoefening van de dienstbetrekking hebben plaatsgevonden en de omstandigheid dat diens loopbaanontwikkeling daardoor sterk is gestagneerd.
2.3.2. De hiervoor in 2.3.1 vermelde vaststellingen van het Hof laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende als gevolg van de incidenten naast leed een vermindering van arbeidskracht heeft ondervonden, die heeft geleid tot een sterke stagnatie van zijn loopbaanontwikkeling, en dat het bedrag dat de werkgever uit dien hoofde aan belanghebbende deed toekomen, strekt tot vergoeding van deze immateriële schade en dit verlies aan arbeidskracht. Een dergelijke vergoeding vindt niet zozeer haar grond in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon dient te worden aangemerkt (vgl. HR 29 juni 1983, nr. 21435, BNB 1984/2).
2.3.3. Het Hof is daarom, wat er zij van de daartoe gebezigde overwegingen, terecht tot de slotsom gekomen dat de uitkering ten onrechte in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken.”
De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar een eerdere uitspraak aldus dat als vast komt te staan dat sprake is van een vergoeding voor immateriële schade en/of verlies aan arbeidskracht, die vergoeding in beginsel niet als loon kan worden aangemerkt en dus onbelast is.
Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:HR:2017:536
In deze zaak betrof het een vergoeding van materiële schade (zorgkosten, aanpassing woning). De betreffende werknemer had bij de uitoefening van zijn functie een dwarslaesie opgelopen met blijvende verlamming tot gevolg. De Belastingdienst was van oordeel dat deze materiële schadevergoeding belastbaar was. Het Hof kwam echter tot een ander oordeel:
“Het Hof heeft geoordeeld dat de uitkering in beginsel tot het loon behoort maar tot een bedrag van € 100.000 niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten kan worden aangemerkt.”
In cassatie is onder andere aangevoerd dat het Hof er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat voor medewerkers van de politie het risico van het oplopen van letsel noodzakelijkerwijs eigen is aan de beroepsuitoefening, zodat eventuele vergoedingen voor daaruit voortvloeiende schade in de sfeer liggen van de dienstbetrekking en reeds daarom belastbaar zijn. Hierover oordeelt de Hoge Raad:
“De enkele omstandigheid dat de uitoefening van de dienstbetrekking het risico in zich bergt van bepaalde schade, dwingt niet tot de gevolgtrekking dat een vergoeding van die schade zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt […].”
Uit deze uitspraak blijkt dat een onbelaste vergoeding van materiële schade niet alleen mogelijk is bij schade aan of verlies van persoonlijke zaken in verband met de dienstbetrekking, maar onder omstandigheden breder getrokken kan worden. Dat een dienstbetrekking zekere bijzondere risico’s met zich brengt, maakt dit op zichzelf niet anders.
Conclusie
Uit deze arresten volgt dat niet te snel geoordeeld mag worden dat schadevergoedingen belastbaar zijn, indien die vergoedingen verbandhouden met in de uitoefening van de werkzaamheden daadwerkelijk geleden schade. De toetsingsmaatstaf die in beide zaken door de Hoge Raad is gehanteerd – dat de vergoeding niet zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten kan worden aangemerkt – blijft echter een zeer feitelijke. Daarbij is onder andere van belang of de vergoeding is gebaseerd op afspraken in de arbeidsovereenkomst of een rechtspositionele regeling.
Indien met een werknemer afspraken worden gemaakt over de vergoeding van door hem geleden schade is het dan ook sterk aan te bevelen om in de overeenkomst op te nemen wie de fiscale risico’s draagt óf vooraf de Belastingdienst om een standpunt te vragen over de belastbaarheid van de vergoeding.
Bronnen: