In het tijdschrift voor Ambtenarenrecht (TAR) is deze maand een artikel verschenen van Ruben van Arkel en Erika Wies over de betekenis van de uitspraken van het Hof van Justitie van 14 maart 2017. In deze uitspraken geeft het Hof een oordeel over het ontslag van twee vrouwen vanwege het op het werk dragen van een islamitische hoofddoek. In augustus 2016 en maart 2017 is al eerder aandacht besteed aan deze zaken; zie het blogbericht Hoofddoek op het werk toegestaan en Het Hof van Justitie heeft gesproken: mag een werkgever de hoofddoek nu verbieden?
De uitspraken hebben veel reacties opgeroepen. De kop van het ANP-bericht dat door veel kranten werd overgenomen luidde: “EU-hof: Hoofddoek op het werk verbieden mag”. Het College voor de Rechten van de Mens waardeert de uitspraken kennelijk anders en kopte: “Uitspraak Hof van Justitie geen vrijbrief om hoofddoek van werkvloer te weren”. Het lijkt erop dat het College voor de Rechten van de Mens, maar ook enkele schrijvers de gevolgen van de uitspraken van het HvJ EU bagatelliseren. In het artikel lichten Ruben van Arkel en Erika Wies toe dat dit ten onrechte is. Met de uitspraken van het HvJ EU van 14 maart 2017 is duidelijk dat het voor werkgevers mogelijk is om werknemers die visueel contact hebben met klanten te verbieden om religieuze tekens, zoals een hoofddoek, te dragen.
Bronnen:
- HvJ EU is duidelijk: hoofddoekverbod voor werknemers met klantcontact is mogelijk / R. van Arkel, E. Wies; TAR 2017/99
- Hof van Justitie EU 14 maart 2017, zaak C-157/15, ECLI:EU:C:2017:203
- Hof van Justitie EU 14 maart 2017, zaak C-188/15, ECLI:EU:C:2017:204