De inwerkingtreding van de Omgevingswet zal belangrijke gevolgen hebben voor de waterbeheerders van ons land. Door middel van een reeks blogberichten laten wij u kennismaken met het in de Omgevingswet geïntroduceerde projectbesluit, dat het projectplan van artikel 5.4 Waterwet zal vervangen. In de voorgaande delen hebben wij de inhoud van het projectbesluit en de totstandkoming daarvan besproken. Hier stopt het echter niet; het projectbesluit moet ook worden uitgevoerd. Daarom bespreken wij in dit vijfde deel de wijze waarop grondverwerving en gedoogplichten terugkomen in de Omgevingswet.
Grondverwerving
Het huidige projectplan biedt de grondslag om te onteigenen overeenkomstig Afdeling II of IIa van de onteigeningswet. Onteigening kan mede geschieden ter uitvoering van de in artikel 5.4 tweede en vijfde lid Waterwet bedoelde voorzieningen.[1] Dat betekent dat onteigening bijvoorbeeld ook kan geschieden ter realisatie van natuurcompensatie en, bij primaire waterkeringen, ten behoeve van de inpassing in de omgeving.[2] Dagvaarding is mogelijk na goedkeuring van het projectplan, maar de rechter spreekt de onteigening pas uit nadat het plan onherroepelijk is.[3] Vorderen de belangen van de eigenaar of andere rechthebbenden geen onteigening, dan kan de waterbeheerder ook een gedoogplicht opleggen.[4] Of die belangen onteigening vorderen, is voornamelijk afhankelijk van het benodigde areaal voor de aanleg in relatie tot het overblijvende.[5] Rechthebbenden hebben recht op een volledige vergoeding van hun schade.[6]
Onder de Omgevingswet lijkt er het een en ander te gaan veranderen. We zeggen bewust lijkt, omdat de Aanvullingswet Grondeigendom nog alleen in consultatie is verschenen en het uiteindelijke wetsvoorstel nog niet naar de Tweede Kamer is gestuurd. De contouren van de regeling zien er als volgt uit. Het algemeen bestuur van het waterschap kan tot onteigening beslissen, mits onteigening past binnen de taken van het waterschap zoals benoemd in artikel 2.17 van de Omgevingswet. Bij provincies is dat provinciale staten en voor de Staat is dat de Minister die het aangaat.[7]
Het projectbesluit kan de grondslag vormen voor het onteigeningsbesluit.[8] Het bevoegd gezag bereidt het besluit voor met afdeling 3.4 Awb en tegen het besluit staat beroep en hoger beroep open.[9] Coordinatie van het onteigeningsbesluit en projectbesluit is (vooralsnog) niet toegestaan.[10] Naast de bestuursrechtelijke procedure blijft de civiele rechter bevoegd de schadeloosstelling vast te stellen. Die procedure kan de waterbeheerder starten middels een verzoekschrift nadat de onteigeningsbeschikking is bekendgemaakt. Nadat in dat kader de descente heeft plaatsgevonden, de onteigeningsbeschikking onherroepelijk is en het voorschot op de schadeloosstelling is betaald, kan de waterbeheerder de notaris vragen een onteigeningsakte op te stellen waarna de eigendom overgaat. Daarna stelt de rechter nog de definitieve schadeloosstelling vast.
In een nutshell is dit de nieuwe procedure. Het voert te ver om hierop gedetailleerder in te gaan, maar duidelijk is dat het gaat om een fundamentele verandering. Waar nu de Kroon percelen ter onteigening aanwijst, gaat die bevoegdheid naar de waterbeheerder. Het door haar bevoegde bestuursorgaan te nemen onteigeningsbesluit is onderhevig aan rechterlijke toetsing in twee instanties. Weliswaar bevat de Aanvullingswet Grondeigendom bepalingen die de rechter verplichten de procedures snel te doorlopen, maar onze verwachting is dat procedures hierdoor niet sneller gaan verlopen en bovendien juridischer van aard worden. Daar komt nog bij dat de Minister heeft aangekondigd dat beroep tegen de beschikking niet facultatief wordt, maar verplicht.[11]
Gedoogplicht
Ook de gedoogplichtenregeling gaat op de schop, zij het minder fundamenteel. Hoofdstuk 10 van de Omgevingswet gaat voorzien in de regeling hiervan. De gedoogplicht van artikel 5.24 Waterwet vinden we terug in artikel 10.17 Omgevingswet.[12] Op basis hiervan kan de beheerder bij beschikking een gedoogplicht opleggen voor de aanleg van waterstaatswerken. Dat kan als (1) onderhandeling geen resultaat hadden, (2) de belangen van de rechthebbenden niet meer dan redelijkerwijs noodzakelijk worden beperkt en (3) de belangen geen onteigening vorderen.[13] Voorbereiding van de beschikking gaat, als de Aanvullingswet Grondeigendom niet verandert, plaatsvinden met toepassing van Afdeling 3.4 Awb.[14] Tegen de beschikking staat uiteraard beroep open. Oorspronkelijk was de bedoeling alleen beroep bij de Afdeling, maar de Minister heeft aangegeven dat dit waarschijnlijk beroep in twee instanties wordt.
In deze procedure verandert dus weinig. Dat is anders voor de schadeloosstelling, althans als we de in januari 2017 gepubliceerde consultatieversie van de Invoeringswet Omgevingswet mogen geloven. Zo codificeert artikel 15.13 dat bij gedoogplichten die nu ovvereenkomstig artikel 5.24 Waterwet worden opgelegd, de rechthebbende recht heeft op een volledige schadeloosstelling. De toelichting vermeldt daarbij dat vaststelling van de omvang geschiedt met toepassing van de regels uit het onteigeningsrecht. Een belangrijke verandering is echter dat de civiele rechter bevoegd wordt om de schadevordering te beoordelen.[15] Voor de waterbeheerder betekent dit echter een verandering, omdat artikel 7.14 Waterwet thans de waterbeheerder zelf bevoegd verklaart te beslissen over de schadeloosstelling. Dit zal naar verwachting een aanzienlijke verzwaring van de bestuurslasten voor de beheerder.
Conclusie
Kortom, zowel in de onteigeningsprocedure als bij het opleggen van een gedoogplicht ter uitvoering van een projectbesluit gaat er het een en ander veranderen. Dit lijkt allemaal nog ver weg, maar dit heeft nu al repercussies voor de planning van lopende projecten. Is immers de verwachting dat het project wordt uitgevoerd onder de Omgevingswet, dan zal dat waarschijnlijk ook gelden voor de onteigening of de gedoogplichten. Voor een belangrijk deel is dit afhankelijk van het uiteindelijke overgangsrecht. Op het overgangsrecht zullen wij ingaan in het volgende en tevens laatste deel van deze blogreeks.
Noten:
[1] Artikel 5.14 Waterwet. [2] Overigens biedt artikel 62 lid 2 Ow en artikel 72a lid 2 dezelfde ruimte indien de voorgenomen voorziening is voorzien in een omgevingsvergunning, bestemmingsplan of inpassingsplan. [3] Artikel 5.14 lid 2 Ow. [4] Artikel 5.24 Waterwet. [5] Zie onder meer: ABRvS 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:524. [6] Artikel 7.14 Waterwet, zie ook: ABRvS 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:524. [7] Overeenkomstig artikel 11.2 lid 2 Aanvullingswet Grondeigendom. [8] artikel 11.5 Aanvullingswet Grondeigendom. [9] Artikel 16.87a Aanvullingswet Grondeigendom. [10] Artikel 16.87a lid 4 Aanvullingswet Grondeigendom. [11] Brief van 20 januari 2017, kenmerk: IENM/BSK-2017/11574. [12] Behalve dan de bevoegdheid voor de Minister bij het opleggen van een gedoogplicht ter uitvoering van een projectbesluit door de Minister vastgesteld. Die bevoegdheid staat namelijk in artikel 10.13 lid 1 sub d Omgevingswet. [13] Artikel 10.11 Omgevingswet. [14] Artikel 16.33c Aanvullingswet Grondeigendom. [15] Artikel 15.14 Invoeringswet Omgevingswet.