Op 2 april jl. is het rapport inzake het Onderzoek Omgevingswet, getiteld «Het wetsvoorstel Omgevingswet; Een onderzoek naar de reactie van de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State», aan de Tweede Kamer aangeboden. Het onderzoek is verricht door de Rijksuniversiteit Groningen.
Op 13 januari 2014 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State zijn advies uitgebracht over het wetsontwerp zoals dat in juli 2013 was voorgelegd. De Rijksuniversiteit Groningen heeft onderzocht in hoeverre de regering aan deze opmerkingen tegemoet is gekomen, wat de te verwachten effecten (sterk/zwak) zijn van de maatregelen die de regering heeft genomen naar aanleiding van het advies van de Raad van State en welke alternatieven of aanvullende maatregelen er in de literatuur en elders zijn voorgesteld.
De opmerking van de Raad van State dat veel regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen, loopt als een rode draad door het rapport. De Rijksuniversiteit Groningen concludeert dat de regering de adviezen van de Raad van State op dit punt slechts gedeeltelijk tegemoet is gekomen. Dit blijkt uit de volgende bevindingen:
- De regering heeft er voor gekozen om veel ontwerp-AMvB’s voor te bereiden door middel van de zogenoemde voorhangprocedure. Hierdoor wordt het parlement een grotere rol toebedeeld bij de normstelling dan in het conceptvoorstel. Deze toezegging is wenselijk maar dit is niet de rol die het parlement heeft als medewetgever indien de normen in de wet worden opgenomen.
- Het advies van de Raad van State om de richtinggevende milieubeginselen in het wetsvoorstel te codificeren, is niet tegemoet gekomen. De regering heeft afgezien van de mogelijkheid om in de Omgevingswet meer inhoudelijke sturing aan te brengen of althans de randvoorwaarden aan te geven waarbinnen de wet de maatschappelijke doelen nastreeft. Het standstill-beginsel is echter wel gecodificeerd maar heeft volgens de Rijksuniversiteit een zwak effect vanwege de beperkte reikwijdte van die codificatie. De regering heeft er voor gekozen om niet over te gaan tot her codificatie van het beginsel.
- De Raad van State adviseerde om de delegatiegrondslagen te begrenzen en in te kaderen. De regering is hierin in belangrijke mate en met sterk effect tegemoet gekomen. Zo is in voorkomend geval bepaald dat de betreffende normen verplicht moeten worden opgesteld en is bepaald dat de regels alleen kunnen worden opgesteld voor een beperkt aantal specifieke onderwerpen. Daarnaast is aangegeven met welk doel regels bij AMvB kunnen worden gesteld. De vraag is echter nog wel of met het vastleggen van de maatschappelijke doelen van de wet voldoende inhoudelijk sturing wordt geboden.
- Tenslotte is de regering niet tegemoet gekomen aan het advies om te bezien welke omgevingswaarden zich lenen voor opname in de wet.
De Rijksuniversiteit Groningen concludeert dat de regering er in is geslaagd om de mate van inhoudelijke sturing van het wetsvoorstel te vergroten ten opzichte van het conceptvoorstel, maar dat niet zonder meer gesteld kan worden dat het wetsvoorstel nu meer inhoudelijke normen bevat die de burger rechtstreeks binden. De fracties zullen de bevindingen omzetten in standpunten en/of vragen aan de regering. Wij wachten de ontwikkelingen af.
Bronnen:
TK 33 962, nr. 14 – Bijlage bij de brief van de vaste commissie voor infrastructuur en milieu – 2 april 2015
TK 33 962, nr. 14 – Brief van de vaste commissie voor infrastructuur en milieu – 2 april 2015