Het Commissiebesluit
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft de Commissie de aan de exploitant van de Hemwegcentrale toegekende compensatie op grond van artikel 107 lid 3 onder c) VWEU verenigbaar met de interne markt verklaard. Volgens de Commissie kon op basis van de verstrekte informatie niet worden uitgesloten dat met de maatregel staatssteun werd verleend. De Commissie heeft zich echter op het standpunt gesteld dat hierover geen definitieve conclusie getrokken hoefde te worden, omdat de Commissie, zelfs indien er sprake zou zijn van staatssteun, van oordeel was dat de maatregel verenigbaar was met de interne markt. De Commissie heeft de maatregel daarom goedgekeurd.
Het beroep bij het Gerecht
Nederland heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij het Gerecht. In deze procedure heeft het Gerecht bij uitspraak van 16 november 2022 geconcludeerd dat alleen een maatregel die door de Commissie als staatssteun is aangemerkt als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt volgens het Gerecht ondersteund door de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2015/1589
(de Procedureverordening). Artikel 4 van de Procedureverordening bevat een uitputtende lijst van de besluiten die de Commissie kan nemen na het eerste onderzoek van de betrokken maatregel. Deze uitputtende lijst voorziet niet in de mogelijkheid om een besluit te nemen waarbij een nationale maatregel verenigbaar met de interne markt wordt verklaard zonder dat de Commissie zich eerst heeft uitgesproken over de vraag of die maatregel staatssteun vormt. Het Gerecht wijst hierbij in het bijzonder op artikel 4 lid 3 van de Procedureverordening op grond waarvan de Commissie een maatregel verenigbaar met de interne markt kan verklaren “voor zover deze binnen de werkingssfeer van artikel 107 lid 1 VWEU valt”.
Door te oordelen dat de aan de Hemwegcentrale toegekende compensatie verenigbaar is met de interne markt, zonder zich eerst uit te spreken over de vraag of deze maatregel überhaupt staatssteun vormt, is de Commissie volgens het Gerecht haar bevoegdheden te buiten gegaan. Bovendien stelde het besluit Nederland niet in staat om precies te weten wat zijn rechten en verplichtingen waren en dienovereenkomstig te handelen. De Commissie heeft daarom ook het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.
De Commissie moet in deze zaak – als zij een nieuw besluit wil nemen – alsnog beoordelen of de toegekende compensatie voor de sluiting van de centrale daadwerkelijk een voordeel bevat voor de exploitant van de centrale. De Commissie kan nog wel tegen de uitspraak in hoger beroep.
Gevolgen voor de praktijk
Als gevolg van deze uitspraak kan de Commissie de vraag of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU, niet langer in het midden laten door meteen te oordelen dat de betreffende maatregel hoe dan ook verenigbaar is met de interne markt. De Commissie is dus verplicht een definitief standpunt in te nemen ten aanzien van de vraag of een vergoeding als staatssteun moet worden aangemerkt. Dat doet de Commissie nu nog niet altijd. Deze uitspraak leidt daarom naar verwachting tot meer duidelijkheid over de vraag wanneer de Commissie een vergoeding als staatssteun ziet, en wanneer niet, en dus ook wanneer een vergoeding als steun moet worden gemeld.