De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 27 december 2017 de vorderingen afgewezen van Milieudefensie, de stichting Adem Rotterdam en 57 individuele eisers.
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 27 december 2017 de vorderingen afgewezen van Milieudefensie, de stichting Adem Rotterdam en 57 individuele eisers. De inzet van de procedure is de verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland. De zaak gaat over stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2,5 en PM10). Niet in geschil is dat luchtvervuiling met deze stoffen risico's voor de volksgezondheid met zich brengt.
Hoofdvragen procedure
In de procedure zijn drie hoofdvragen aan de orde gekomen. De eerste betreft de ontvankelijkheid van Milieudefensie, de stichting Adem Rotterdam en de individuele eisers. Had niet door de inzet van het bestuursrecht eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kunnen worden bereikt als met deze civielrechtelijke procedure? Een tweede vraag betreft de inzet van de Staat om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zou van de Staat niet mogen worden verwacht dat aan strengere waarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan dan die volgen uit Richtlijn 2008/50/EG, die in de Wet milieubeheer is geïmplementeerd? De derde vraag betreft de consequenties van het niet overal in Nederland voldoen aan de grenswaarden uit Richtlijn 2008/50/EG. Het gaat dan met name om de binnensteden waar zich nog hardnekkige knelpunten voordoen. Zou van de Staat niet verwacht mogen worden dat hier op de kortst mogelijke termijn een einde aan wordt gemaakt.
De rechtbank oordeelt in een zeer uitgebreid en ook goed gemotiveerd vonnis (ECLI:NL:RBDHA:2017:15380) uiteindelijk als volgt:
Voldoen aan strengere voorwaarden
Van de Staat kan niet worden verwacht dat nu al of op korte termijn aan strengere waarden wordt voldaan. Er is ook geen verdragsbepaling die de Staat daartoe verplicht. Ook artikel 2 en 8 EVRM en het voorzorgbeginsel bieden geen voldoende grondslag om dit van de Staat te kunnen verwachten. De rechtbank constateert wel dat de Staat de uiterste data voor het voldoen aan de grenswaarden uit de richtlijn niet heeft gehaald. De Staat heeft die verplichting dus geschonden, zo constateert de rechtbank. Echter, omdat het niet vaststaat dat de individuele eisers en de personen voor wiens belang Milieudefensie en Stichting Adem opkomen hierdoor daadwerkelijk schade hebben geleden, leidt dit niet tot een veroordeling. De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag wat van de Staat mag worden verwacht nu is geconstateerd is niet overal in Nederland wordt voldaan aan de grenswaarden. De rechtbank overweegt op dit punt dat niet kan worden vastgesteld dat de Staat onvoldoende heeft gedaan en doet om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden. De overschrijdingen zijn de afgelopen jaren teruggedrongen. De resterende overschrijdingen worden vooral veroorzaakt door verkeer op een beperkt aantal knooppunten in de binnenstad van Amsterdam en Rotterdam, die van belang zijn voor de bereikbaarheid in de stad. Dergelijke knelpunten zijn hardnekkig. Het aanpakken daarvan is vanwege de aard van de problematiek en het risico van verschuiving van de problemen, een complexe aangelegenheid. De vordering van Milieudefensie c.s. om op de kortst mogelijke termijn te voldoen aan Richtlijn 2008/50/EG worden dan ook afgewezen.
Het oordeel van de bodemrechter wijkt op belangrijke punten af van het oordeel van de voorzieningenrechter in het vonnis van 7 september 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:10171). De Staat is in hoger beroep gegaan van één onderdeel van het vonnis in kort geding.
De Staat is in beide procedures bijgestaan door Bert-Jan Houtzagers, Edward Brans en Roelof Reinders van Pels Rijcken.