Het grootste deel van Bontjes werk bestaat uit het adviseren en procederen over de toepassing van de Wet open overheid (Woo). ‘Er is de laatste jaren een enorme toename in Woo-verzoeken doordat de wet bekender is geworden. Vroeger werden Wob-verzoeken, de Wet openbaarheid van bestuur die de voorloper was van de Woo, vooral gedaan door journalisten. De geïnteresseerde burger en partijen die een geschil hebben met de overheid zijn daar tegenwoordig bij gekomen.’
Doorvragen
‘Het is geen onwil, maar ik zie in de praktijk dat het voor overheden door die toename een worsteling is geworden om binnen de beslistermijnen verzoeken af te handelen,’ vervolgt Bontje. ‘Ik raad gemeenten, provincies of ministeries altijd aan om eerst met de aanvrager in gesprek te gaan, want die wil ook niet dat het proces maanden in beslag neemt. Doorvragen en achterhalen naar welke informatie de aanvrager precies op zoek is, want soms komt er een wel heel breed verzoek naar dossiers van tienduizenden pagina’s binnen. Terwijl de overheid in overleg met de aanvrager ook kan afspreken het verzoek in brokken op te delen en eerst alleen de kerndocumenten te verstrekken.’
Naast haar werk met de Woo ondersteunt Bontje overheden juridisch bij hun informatieverwerking. ‘Als burger willen we dat onze privacy gewaarborgd wordt en de informatieverwerking van de gigantische hoeveelheid data goed is geregeld en beschermd. Denk aan de belastingaangifte of gevoelige bedrijfsinformatie. Ook de archivering of hergebruik van data bij uitvoeringsorganisaties of toezichthouders roepen juridische vraagstukken op. De schurende belangen tussen de Woo en de privacywet- en -regelgeving boeien mij. Mijn taak is om uit te zoeken hoe deze twee wetten zich tot elkaar verhouden. Het is een voortdurend juridisch proces om te bepalen hoe de overheid transparant kan zijn zonder individuele belangen te schaden.’
Haantjesgedrag
Bontje zit inmiddels tien jaar in het vak. Aanvankelijk had ze geen ambitie om de advocatuur in te gaan. ‘Ik studeerde politieke geschiedenis en internationale betrekkingen. Rechten deed ik erbij. De advocatuur leek me een beetje te snel met haantjesgedrag van vechtersbaasjes. Ik besloot toch een keer te kijken hoe het eraan toe ging. Ik kon als student aan de slag bij Pels Rijcken en werd meteen gegrepen door het juridische werk. Het bleek juist om heel zorgvuldig en uitvoerig juridisch denk- en schrijfwerk te gaan rond interessante maatschappelijke en staatsrechtelijke vraagstukken. Ik ben van nature niet iemand die erg geneigd is tot conflict. Ik denk dat dat mijn kracht is, want in mijn praktijk is het juist belangrijk dat je er als advocaat niet met gestrekt been in gaat.’
Bron: Advocatenblad, 2024-09